Abstract
Drie aspecten van de uitspraak van de reguliere kamer van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Gäfgen tegen Duitsland van 30 juni 2008. Als eerste de bevestiging door het Hof van het absolute verbod op foltering en onmenselijke en vernederende behandeling in een zaak waarin de feiten overeenkomsten vertoonden met het beruchte 'tikkende bom'-scenario, zij het dat het ging om de bedreiging met foltering in een situatie waarin het leven van een ontvoerd kind of het spel leek te staan. Ten tweede worden kanttekeningen gezet bij de manier waarop het EHRM met de definitie van foltering in het EVRM omgaat - het 'piramidemodel' - in vergelijking met andere internationale mensenrechtenverdragen, met name het VN-folterverdrag, waarin een op oogmerk gebaseerde benadering een grotere rol lijkt te spelen. Tenslotte wordt besproken hoe de wijze waarop het hof met het door de bedreiging met foltering verkregen bewijsmaterialen - het zogenaamde 'fruit of the poisonous tree'- is omgegaan en waarom de benadering van het Hof potentieel de absolute status van het folterverbod ondergraaft.
Original language | English |
---|---|
Pages (from-to) | 22-41 |
Journal | NJCM bulletin : Nederlands tijdschrift voor de mensenrechten |
Volume | 34 |
Issue number | 1 |
Publication status | Published - 2009 |